Friday 14 January 2011

14012011

Conté, camembert, roquefort, gorgonzola, gatenkaas uit Zwitserland. Hazelnoten, walnoten, amandelen en rozijnen. Druivenbladen met daarop kleine broodjes. Een zelfgemaakte paté van kippenlevers, pistachenoten en gedroogde abrikozen. De paté, omzwachteld met spek, staat centraal op de tafel, geflankeerd door herfstboeketten van oranje eikenbladeren, rozenbottel en gedroogde hortensia’s. De eetkamer is zwak verlicht door kaarsen op het uiteinde van de tafel en de haard die flauw licht en warmte geeft. De rode fluwelen gordijnen al jaren dicht om het nachtelijke licht van de stad uit het huis te houden. (De herinnering aan een maagdelijk meer moest behouden blijven.)

“Ik leef, maar heb geen god te danken. Ik ga de krant zelfs niet meer halen. Het fruit droogt op, het huis is muf en stinkt naar duiven en stof. Hij staart naar de portretten aan de muur. Hij staart naar de gordijnen, die zijn stad verhullen. ”

Artificiële zielen, personages in een decor. Een wit nachtkleed, met franjes aan de mouwen en de hals. De kale takken van de berk naast het raam kleven tegen de dreigende lucht, als vernauwde kransslagaders van een zieke long. Zwartgeblakerd door de mist en de nacht.

“De mist zet op. Kom vlug slapen, kom.”

Ze kijkt naar haar nagels, ongelijk geknipt, een paar waren er gebroken. Haar vingertoppen zien rozig, de rest van haar handen gelig en blauw geaderd. Ze peutert de slotjes los van haar gouden armbandjes en legt ze naast elkaar, van groot naar klein, op het tafeltje. Kaders op het nachttafeltje. Haar vader, haar man, haar zoon.

“Vergeet u de kaarsen niet te doven, dat lukt u nog net mag ik hopen?”

De rode cijfers op de wekker geven vijf uur aan. De zware beige bebloemde dekens liggen opzij gerold, haar witte nachtjurk omhoog getrokken en gescheurd. Haar armen en hals liggen levenloos tegen de franjes, als verwelkte tulpen in een vaas. De lucht is zwart. Enkel wolken, geen maan. Het glas water staat nog steeds op het kastje.

No comments:

Post a Comment