Thursday 28 April 2011

Sunday 17 April 2011

17042011



ik lig zoet en mijn haren krullen
als de baan van de zon

hoog boven mijn lakens
zing ik een lied van

ik vlieg









Tuesday 12 April 2011

Geen Titel 51



















Wenn mal mein Herz unglücklich liebt
ist es vor Kummer unsagbar betrübt.
Dann denk ich immer, ach
alles ist aus,
ich bin so allein.
Wo ist ein Mensch der mich versteht,
so hab ich manchmal voll Sehnsucht gefleht

Tja, aber dann gewöhnt man sich dran
und man sieht es ein:

Davon geht die Welt nicht unter
sieht man sie manchmal auch grau
einmal wird sie wieder bunter
einmal wird sie wieder himmelblau
Geht mal drüber und mal drunter
wenn uns der Schädel auch graut
Davon geht die Welt nicht unter
sie wird ja noch gebraucht.

Friday 8 April 2011

08042011

Ontgoocheld

'k Had - ik weet het was vermetel -
over tijd het vast gedacht
Phoebus te beschrijven, Phoebus
en zijn gouden morgenpracht.

Doch, ik moet bekennen dat ik
de eerste klaarte van den dag,
elders nooit - ik vraag excuse -
dan in bedde, rijzen zag.

'k Wilde dus, de visu, weten
hoe dat Phoebus stralenmacht,
's nuchtends in gevecht komt met de
zwarte kinders van den nacht.

't Was op eenen lentemorgen,
talrijk zijn die morgens niet,
dat mij Morpheus - hoogst gelukkig -
vroeg genoeg ontwaken liet.

Ik ontwaakte, en duizelachtig,
bijna zonder kleedren aan,
klaar van haaste, liep ik buiten,
buiten in de koude staan.

Achter tien minuten wachtens,
lag er langs den Oosterkant
door de purpre duisternissen,
een gestriemde roode band.

Dan, de zonne stak allengskens
haren dikken waterkop,
lijk een gloeiende ijzren schrijve,
tusschen 't groen der boomen op.

Dit was alles; 'k stond te bibbren
en beklaagde deerlijk dat,
tegen Phoebus koude, ik mijnen
warmen slaap verwisseld had.

Hieruit trek ik geen besluiten,
maar ik raad eenieder aan,
de idealen van de dichters
nooit de visu na te gaan.


Omer-Karel de Laey - Ook verzen (1902)


Monday 4 April 2011

03042011

mijn vader
als hars

(te simpel, recht-door-zeebeeld?
de dichter weet dit,
maar beseft maar al te goed
de lyrische kracht van de
me - ta - fo - rie)

harde amber, hiervan erfde ik
de haren
een eikenbast die bloedt

het kookt, verbrandt de bla'ren,
maar het stroomt en kleeft
verbindt het loof met de bast,

de schaduw van zijn grote hart.