Monday, 31 January 2011

31012011

en ook weemoedigheid, die niemand kan verklaren,
en die des avonds komt, wanneer men slapen gaat.

uit
w.elsschot - het huwelijk

Saturday, 22 January 2011

22012011

gesprek met mijn kussen, met de spiegel, met de nacht

laatst zat ik op de tram, een vrouw had oorringen
en een sjaal in felgroen (met papegaaien)

de tram zat vol met dames uit de denderstreek
en de trein vol zwijgende west-vlamingen
koud is het buiten, en de auto's
rijden af en aan

de kamers kloppen rustig voort
Kaboomkadaboomkaboom

gelukkig heb ik hollandse nota's
en een goed paar kousen
koffie en boeken en geïllustreerde kopies
vol cirkels en kalende mannetjes

chetje baker die speelt zoet

Kaboomkadaboomkaboom

het is al te laat om te tuinieren...

maar soms vraagt een mens zich ook af waarom alles leuk moet zijn

Wednesday, 19 January 2011

Monday, 17 January 2011

17012011

ik: ik lag in mijn bed, en ik wou op mezelf zijn,
met kasten met suiker, koffie en meel. (in glazen potten)
en met ochtenden met kranten en een goeiemorgen, en de
geur van tulpengroen

hij: soms is dat het mooiste wat er is en soms zelfs vaak

ik: ja, zonneschijn met mooie prenten, en een boek dat
maar niet uitgeraakt. maar het is zo moeilijk zweven,
tussen droom en boerenverstand.

Friday, 14 January 2011

Geen Titel 48

14012011

Conté, camembert, roquefort, gorgonzola, gatenkaas uit Zwitserland. Hazelnoten, walnoten, amandelen en rozijnen. Druivenbladen met daarop kleine broodjes. Een zelfgemaakte paté van kippenlevers, pistachenoten en gedroogde abrikozen. De paté, omzwachteld met spek, staat centraal op de tafel, geflankeerd door herfstboeketten van oranje eikenbladeren, rozenbottel en gedroogde hortensia’s. De eetkamer is zwak verlicht door kaarsen op het uiteinde van de tafel en de haard die flauw licht en warmte geeft. De rode fluwelen gordijnen al jaren dicht om het nachtelijke licht van de stad uit het huis te houden. (De herinnering aan een maagdelijk meer moest behouden blijven.)

“Ik leef, maar heb geen god te danken. Ik ga de krant zelfs niet meer halen. Het fruit droogt op, het huis is muf en stinkt naar duiven en stof. Hij staart naar de portretten aan de muur. Hij staart naar de gordijnen, die zijn stad verhullen. ”

Artificiële zielen, personages in een decor. Een wit nachtkleed, met franjes aan de mouwen en de hals. De kale takken van de berk naast het raam kleven tegen de dreigende lucht, als vernauwde kransslagaders van een zieke long. Zwartgeblakerd door de mist en de nacht.

“De mist zet op. Kom vlug slapen, kom.”

Ze kijkt naar haar nagels, ongelijk geknipt, een paar waren er gebroken. Haar vingertoppen zien rozig, de rest van haar handen gelig en blauw geaderd. Ze peutert de slotjes los van haar gouden armbandjes en legt ze naast elkaar, van groot naar klein, op het tafeltje. Kaders op het nachttafeltje. Haar vader, haar man, haar zoon.

“Vergeet u de kaarsen niet te doven, dat lukt u nog net mag ik hopen?”

De rode cijfers op de wekker geven vijf uur aan. De zware beige bebloemde dekens liggen opzij gerold, haar witte nachtjurk omhoog getrokken en gescheurd. Haar armen en hals liggen levenloos tegen de franjes, als verwelkte tulpen in een vaas. De lucht is zwart. Enkel wolken, geen maan. Het glas water staat nog steeds op het kastje.

Friday, 7 January 2011

Tuesday, 4 January 2011

Geen Titel 46

In A Cafe

When Love is lost, the laughter's good and gone,
The sun sinks down, the heavy fog rolls in,
Nothing is left to say and you know that no good
Will ever come of this,
Life will never again be miraculous.
Tall dark woman in the café, I see
How the tears glitter in your blue eyes.
You drink black coffee for bravery
And weep onto the front page of the Times.
I had a love once too who now is gone, is
gone, she's gone. The waves roll along
The coast, the sweet summer rain blows in.
If I knew you, I'd sit by your side and sing:
This world is not our home, we're only
passing through.

G. Keillor